Uitgangspunten: verschil tussen versies

Uit Inf20
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
 
(15 tussenliggende versies door 2 gebruikers niet weergegeven)
Regel 31: Regel 31:


De normale manier van organiseren in het onderwijs is te vergelijken met een rijdende trein: ongeacht de vorderingen van een individuele leerling rijdt de trein in eigen tempo door. Dit betekent voor gevorderde leerlingen dat er onvoldoende uitdaging is, en voor een aantal andere leerlingen, dat het tempo te hoog is, waardoor de achterstand op een bepaald moment zo groot wordt dat de aansluiting gemist wordt.
De normale manier van organiseren in het onderwijs is te vergelijken met een rijdende trein: ongeacht de vorderingen van een individuele leerling rijdt de trein in eigen tempo door. Dit betekent voor gevorderde leerlingen dat er onvoldoende uitdaging is, en voor een aantal andere leerlingen, dat het tempo te hoog is, waardoor de achterstand op een bepaald moment zo groot wordt dat de aansluiting gemist wordt.
=== Keuzemogelijkheden niet beperkt door docent of school ===
In het ideale geval willen we leerlingen kunnen laten kiezen voor onderwerpen en modules waar de eigen docent en mogelijk de eigen school niet in voorzien. De kennis en expertise op dit gebied moet de leerlingen dan elders kunnen halen - bijvoorbeeld via het netwerk van de eigen docent.
== De mogelijkheden van ICT in het onderwijs ==
De huidige manier van werken in het onderwijs wordt voor een groot deel bepaald door de middelen die traditioneel voor het onderwijs beschikbaar zijn. Door de ontwikkelingen op het gebied van ICT zijn er nu andere vormen mogelijk die het eenvoudiger maken om inhoud, tempo en niveau op de individuele leerling aan te passen. In het bijzonder leent het vak Informatica zich ervoor om deze mogelijkheden te benutten.
Enkele van de mogelijkheden die nu beschikbaar zijn:
* beschikbaar stellen van onderwijsmateriaal, in de vorm, op het tijdstip, en op de plaats die voor de leerling geschikt is;
** uitleg kan plaatsvinden door de beste experts en de beste docenten;
* samenwerken, op afstand, en in tijd gescheiden;
* directe feedback tijdens het leerproces, op basis van de handelingen van de leerling;
** directe observatie van elke leerling mogelijk.
* aanpassen van het onderwijsmateriaal aan de leerling - en in het bijzonder aan zijn momentane ontwikkeling.
== Permanente vernieuwing ==
De normale manier van vernieuwing in het onderwijs, in het bijzonder de vernieuwing van een vak, houdt in dat er een project voor vakvernieuwing opgezet wordt. Dit wordt gefinancierd en georganiseerd als een ''project''. De hele inhoud wordt herzien en vernieuwd, en er wordt nieuw onderwijsmateriaal gemaakt. Na afloop van het project staat de vernieuwing voor een geruime periode stil.
Deze benadering heeft voor het vak Informatica een erg ongunstige uitwerking: de veranderingen op het gebied van ICT en Informatica gaan door, in een aanzienlijk tempo. Als vakvernieuwing met een lage frequentie projectsgewijs plaatsvindt, dan zal de inhoud vrijwel altijd verouderd zijn.
Voor Informatica is daarom een permanente vernieuwing een veel meer passende aanpak.
Er is nog een andere reden waarom permanente vernieuwing aantrekkelijk is: dit maakt het mogelijk om een lerende organisatie op te zetten, waarbij de effecten van vernieuwing leiden tot feedback in het vernieuwingsproces. (In de ICT zijn dergelijke lerende organisaties erg gebruikelijk, met als extreem voorbeeld de organisatie rond webapplicaties zoals Google Docs en Facebook, die bijna dagelijks met aanpassingen komen op basis van het gebruik en de reacties van gebruikers.)
== Informatica is een constructieve, creatieve cultuurwetenschap ==
Herbert Simon heeft (in zijn boek The Sciences of the Artificial) het onderscheid gemaakt tussen de Natuurwetenschappen (Natural Sciences), waarin de bestaande natuur bestudeerd en gemodelleerd wordt, en de Cultuurwetenschappen (Sciences of the Artificial), waarin het gaat om zaken die een gevolg zijn van het ingrijpen door mensen. Voorbeelden van deze cultuurwetenschappen zijn de ingenieurswetenschappen, maar ook wetenschappen als Rechten, Economie, en Politicologie. Ook gezondheidswetenschappen zou je hieronder kunnen rekenen. Bij deze cultuurwetenschappen gaat het soms om het beschrijven, maar in veel gevallen ook om het maken. Het gaat om zaken die gemaakt zijn door mensen, met een bepaald doel. Als dit maken centraal staat kun je spreken over een constructieve of creatieve cultuurwetenschap.
* http://en.wikipedia.org/wiki/Herbert_A._Simon
* http://mitpress.mit.edu/catalog/item/default.asp?tid=5579&ttype=2
In het voortgezet onderwijs wordt vooral aandacht geschonken aan analytisch denken: het begrijpen van de wereld. Bij de constructieve cultuurwetenschappen is analyse ook van belang, maar staat het maken, ofwel de synthese, centraal. Dit vergt een andere benadering dan analyse, en het is van belang dat leerlingen in het voortgezet onderwijs ook met synthese en ontwerpen in aanraking komen.
Enkele van de aspecten van synthese en ontwerpen:
* er zijn vaak heel veel acceptabele oplossingen, in plaats van enkele goede antwoorden;
* er is sprake van een doel - bij natuurwetenschappen is er gewoonlijk geen doel; hooguit kun je in het geval van biologie spreken van overleven als doel;
** in de Natuurkunde en Scheikunde kun je de vraag naar het "waarom" niet stellen, in de Cultuurwetenschappen is dat een zinvolle vraag.
== Aantrekkelijk, uitdagend, relevant, actueel ==
Het vak moet aantrekkelijk zijn voor leerlingen. Dit hoeft niet te betekenen dat het “leuk” gemaakt moet worden.
Het vak moet uitdagend zijn, in het bijzonder voor gevorderde leerlingen. De uitdaging moet aan het momentane niveau van de leerling aangepast zijn, anders wordt het al snel intimiderend. In het ideale geval pas je de uitdaging dynamisch aan, op basis van de resultaten die de leerling bereikt.
Het vak moet relevant zijn - en deze relevantie moet de leerlingen duidelijk zijn. Het moet direct relevant zijn: een leerling moet het geleerde voor een belangrijk deel in het dagelijks leven (inclusief andere schoolvakken) kunnen toepassen. Het moet ook relevant zijn op termijn: over tien jaar moet een leerling ook nog met deze kennis en vaardigheden vooruit kunnen.
Het vak moet actueel zijn - vooral omdat leerlingen in hun dagelijks leven met de nieuwste ontwikkelingen geconfronteerd worden, wordt al snel duidelijk wanneer je met oude technologie of oude producten werkt.
Ook hier helpt de nadruk op concepten: deze verouderen niet of nauwelijks, waar de technologie en de producten dat wel doen.
Je kunt ook proberen de leerlingen zelf in te schakelen voor dit actuele aspect, bijvoorbeeld om te ontdekken hoe de belangrijke concepten in de actuele technologie vorm krijgen. (Voorbeeld?)
== Kwaliteit ==
In de huidige situatie is er nauwelijks zicht op de kwaliteit van het geboden onderwijs, en op de kwaliteit van het resultaat - de kennis en vaardigheden van de leerlingen. Dit wil niet zeggen dat de kwaliteit niet goed genoeg is - al is dat soms wel het geval - maar vooral dat niemand weet hoe het met de kwaliteit gesteld is. In het bijzonder heeft een docent geen objectief beeld van de kwaliteit van zijn eigen onderwijs.
In het ideaalbeeld van het vak Informatica speelt kwaliteit een belangrijke rol, en is de kwaliteit van het onderwijs en van het resultaat iedereen duidelijk: leerling, docent, inspectie, en het vervolgonderwijs.
Hierbij is het belangrijk dat kwaliteit een integraal onderdeel is van de aanpak, en niet een toets achteraf. Als een onderdeel niet goed genoeg is, moet dit in een vroeg stadium duidelijk zijn, en moet het mogelijk zijn om snel maatregelen voor verbetering in te voeren. Dit geldt zowel voor het werk van leerlingen, docenten, als voor bijvoorbeeld het lesmateriaal.
Je kunt kwaliteit relateren aan “leren”: het is niet voldoende om een systeem te hebben voor de borging van kwaliteit, je wilt een organisatie die in staat is zich voortdurend te verbeteren.
== Sterke docent cruciaal - met een sterk netwerk ==
De docent speelt een belangrijke rol in het onderwijs, en in het leren van de leerlingen. De rol van de docent verandert wel, onder andere door de invloed van ICT en internet. Waar vroeger de docent vrijwel het monopolie op kennis had, is deze kennis tegenwoordig overal beschikbaar, ook voor leerlingen. Waar vroeger de docent het altijd beter wist dan de leerling, is dit tegenwoordig op veel gebieden beslist niet meer het geval. Dit geldt in het bijzonder als er sprake is van ICT-producten en -technologie.
Voor het vak Informatica geldt in het bijzonder dat de docent niet de alles-wetende-expert is. Het vakgebied is te breed, en ontwikkelt zich te snel, om als enkeling deze rol te kunnen vervullen. Sommige leerlingen zijn op deelgebieden zo ver gevorderd, dat zij aanzienlijk meer expertise hebben dan hun docent.
Bovenstaande betekent niet dat de docent niet meer belangrijk is, maar wel dat zijn rol verandert. In het geval van Informatica-onderwijs zien wij als belangrijke rollen voor de docent:
het overdragen van zijn enthousiasme, het wegwijs maken van de leerling, en het begeleiden van zijn ontwikkeling.
Een docent moet over een ruime mate van vakkennis beschikken, voldoende om te weten waar de belangrijke ontwikkelingen plaatsvinden.
Het is belangrijk dat een docent terug kan vallen op een netwerk waarin expertise aanwezig is die hij zelf niet heeft, maar die voor zijn leerlingen wel van belang is. Dit geldt in het bijzonder voor onderdelen van het vak die specialistisch zijn - bijvoorbeeld de combinaties Informatica en Biologie, Informatica en Wiskunde, of Informatica en Muziek; en voor gevorderde onderdelen op het gebied van Informatica zelf.
Dit netwerk kan bestaan uit collega-docenten, bijvoorbeeld met een andere specialisatie; docenten uit het HO, op het gebied van Informatica. In dit netwerk zouden ook (gevorderde) studenten uit het HO een rol kunnen spelen, evenals gevorderde leerlingen uit het VO.
Een mogelijke rol van studenten uit het HO en gevorderde leerlingen is het bemannen van een eerstelijns helpdesk. Leerlingen kunnen bij het bestuderen van de stof, en in het bijzonder bij het uitwerken van een praktische opdracht, tegen problemen aanlopen die normaliter een docent veel tijd kosten. (Docenten zijn hier overigens ook niet altijd voldoende op toegerust.)
Het genoemde netwerk kan ook een rol vervullen bij het ontwikkelen en up-to-date houden van het lesmateriaal.

Huidige versie van 18 okt 2012 om 08:52

Informatica 2.0

Zie ook Regels en richtlijnen
Zie ook Artikelen bewerken

De leerling centraal

Ons uitgangspunt is dat in het onderwijs de leerling centraal dient te staan: het gaat om zijn leven en zijn toekomst. Hij moet leren hoe de wereld in elkaar zit, welke rol(len) hij daarin kan vervullen. Hij moet de kennis en vaardigheden verwerven om die rollen te vervullen.

Het centraal stellen van de leerling betekent dat we bereid moeten zijn om het onderwijs aan de leerling aan te passen, in plaats van te eisen dat een leerling zich in alle opzichten aan het onderwijs moet aanpassen. Dit hoeft overigens niet te betekenen dat het om individueel onderwijs gaat. Leerlingen kunnen veel leren door samen te werken, soms met andere leerlingen die eenzelfde tempo hebben, soms met leerlingen die sterk verschillen. Projectwerk met verschillende rollen biedt hiervoor veel mogelijkheden.

In de praktijk zijn er rond het onderwijs veel belanghebbenden (“stakeholders”). Ouders, bedrijfsleven, vervolgonderwijs, overheid, school, docenten: ze hebben allemaal belangen in het onderwijs. We moeten deze belangen erkennen, maar de ook in de juiste verhouding zien tot de belangen van de leerling.

Het centraal stellen van de leerling betekent niet dat hij de enige is die bepaalt wat er gebeurt: een functie van het onderwijs is ook dat een leerling leert rekening te houden met de belangen van anderen, zowel van de bovengenoemde belanghebbenden als van zijn medeleerlingen.

Samenleving en individuele talenten en passies

Het onderwijs dient eigenlijk twee doelen: het ontwikkelen van de talenten van de leerlingen; èn het bijbrengen van kennis en vaardigheden die voor het functioneren in de maatschappij nodig zijn. Voor het functioneren in de maatschappij heb je bepaalde kennis en vaardigheden nodig. Hieronder vallen bijvoorbeeld de beheersing van enkele talen, basiskennis wiskunde, en kennis op het gebied van economie, maatschappijleer, gezondheid, etc. Ook op het gebied van Informatica en ICT is er sprake van basiskennis en vaardigheden die voor iedereen van belang zijn. Dit vormt het gemeenschappelijke deel van het programma.

Elke leerling is verschillend, en heeft zijn eigen talenten en passies. Het optimaal ontwikkelen van deze talenten is de andere belangrijke rol van het onderwijs. Dit is niet alleen van belang voor de betreffende leerling, maar ook voor de maatschappij. Leerlingen met talent en passie op het gebied van ICT en Informatica moeten ook in de context van het vak Informatica aan hun trekken kunnen komen. Ook voor hen moet er uitdagend materiaal beschikbaar zijn.

Voor het ontwikkelen van de talenten van een leerling is het nodig dat deze zelf inzicht heeft in zijn eigen talenten en passies. Dit inzicht is meestal erg beperkt aanwezig. Een belangrijke taak voor het basisonderwijs en het voorgezet onderwijs lijkt dan ook het ontdekken van de eigen talenten en passies. Het ontdekken van de mogelijke talenten en passies op het gebied van Informatica is één van de doelstellingen van Informatica 2.0.

Omdat de onderwijstijd beperkt is, moeten we in het programma een balans zien te vinden tussen basiskennis en het ontwikkelen van talent.

Zeer grote verschillen tussen leerlingen

Een belangrijk gegeven is dat leerlingen onderling sterk verschillen. Voor Informatica geldt dit in het bijzonder: er is geen vak in het Voortgezet Onderwijs waar de verschillen tussen de leerlingen onderling zo groot zijn als bij Informatica - met uitzondering mogelijk van muziek en sport. De reden hiervoor is dat sommige leerlingen een aanzienlijk deel van hun vrije tijd, soms al vanaf jonge leeftijd, aan ICT en Informatica-gerelateerde onderwerpen besteden. Dit is voor de andere schoolvakken nauwelijks het geval. Deze verschillen tussen de leerlingen hebben gevolgen voor de inhoud, het tempo, en het niveau: we zullen deze alle drie aan de leerling moeten kunnen aanpassen, om zijn talenten optimaal te ontwikkelen.

De normale manier van organiseren in het onderwijs is te vergelijken met een rijdende trein: ongeacht de vorderingen van een individuele leerling rijdt de trein in eigen tempo door. Dit betekent voor gevorderde leerlingen dat er onvoldoende uitdaging is, en voor een aantal andere leerlingen, dat het tempo te hoog is, waardoor de achterstand op een bepaald moment zo groot wordt dat de aansluiting gemist wordt.

Keuzemogelijkheden niet beperkt door docent of school

In het ideale geval willen we leerlingen kunnen laten kiezen voor onderwerpen en modules waar de eigen docent en mogelijk de eigen school niet in voorzien. De kennis en expertise op dit gebied moet de leerlingen dan elders kunnen halen - bijvoorbeeld via het netwerk van de eigen docent.

De mogelijkheden van ICT in het onderwijs

De huidige manier van werken in het onderwijs wordt voor een groot deel bepaald door de middelen die traditioneel voor het onderwijs beschikbaar zijn. Door de ontwikkelingen op het gebied van ICT zijn er nu andere vormen mogelijk die het eenvoudiger maken om inhoud, tempo en niveau op de individuele leerling aan te passen. In het bijzonder leent het vak Informatica zich ervoor om deze mogelijkheden te benutten.

Enkele van de mogelijkheden die nu beschikbaar zijn:

  • beschikbaar stellen van onderwijsmateriaal, in de vorm, op het tijdstip, en op de plaats die voor de leerling geschikt is;
    • uitleg kan plaatsvinden door de beste experts en de beste docenten;
  • samenwerken, op afstand, en in tijd gescheiden;
  • directe feedback tijdens het leerproces, op basis van de handelingen van de leerling;
    • directe observatie van elke leerling mogelijk.
  • aanpassen van het onderwijsmateriaal aan de leerling - en in het bijzonder aan zijn momentane ontwikkeling.

Permanente vernieuwing

De normale manier van vernieuwing in het onderwijs, in het bijzonder de vernieuwing van een vak, houdt in dat er een project voor vakvernieuwing opgezet wordt. Dit wordt gefinancierd en georganiseerd als een project. De hele inhoud wordt herzien en vernieuwd, en er wordt nieuw onderwijsmateriaal gemaakt. Na afloop van het project staat de vernieuwing voor een geruime periode stil. Deze benadering heeft voor het vak Informatica een erg ongunstige uitwerking: de veranderingen op het gebied van ICT en Informatica gaan door, in een aanzienlijk tempo. Als vakvernieuwing met een lage frequentie projectsgewijs plaatsvindt, dan zal de inhoud vrijwel altijd verouderd zijn. Voor Informatica is daarom een permanente vernieuwing een veel meer passende aanpak.

Er is nog een andere reden waarom permanente vernieuwing aantrekkelijk is: dit maakt het mogelijk om een lerende organisatie op te zetten, waarbij de effecten van vernieuwing leiden tot feedback in het vernieuwingsproces. (In de ICT zijn dergelijke lerende organisaties erg gebruikelijk, met als extreem voorbeeld de organisatie rond webapplicaties zoals Google Docs en Facebook, die bijna dagelijks met aanpassingen komen op basis van het gebruik en de reacties van gebruikers.)

Informatica is een constructieve, creatieve cultuurwetenschap

Herbert Simon heeft (in zijn boek The Sciences of the Artificial) het onderscheid gemaakt tussen de Natuurwetenschappen (Natural Sciences), waarin de bestaande natuur bestudeerd en gemodelleerd wordt, en de Cultuurwetenschappen (Sciences of the Artificial), waarin het gaat om zaken die een gevolg zijn van het ingrijpen door mensen. Voorbeelden van deze cultuurwetenschappen zijn de ingenieurswetenschappen, maar ook wetenschappen als Rechten, Economie, en Politicologie. Ook gezondheidswetenschappen zou je hieronder kunnen rekenen. Bij deze cultuurwetenschappen gaat het soms om het beschrijven, maar in veel gevallen ook om het maken. Het gaat om zaken die gemaakt zijn door mensen, met een bepaald doel. Als dit maken centraal staat kun je spreken over een constructieve of creatieve cultuurwetenschap.

In het voortgezet onderwijs wordt vooral aandacht geschonken aan analytisch denken: het begrijpen van de wereld. Bij de constructieve cultuurwetenschappen is analyse ook van belang, maar staat het maken, ofwel de synthese, centraal. Dit vergt een andere benadering dan analyse, en het is van belang dat leerlingen in het voortgezet onderwijs ook met synthese en ontwerpen in aanraking komen.

Enkele van de aspecten van synthese en ontwerpen:

  • er zijn vaak heel veel acceptabele oplossingen, in plaats van enkele goede antwoorden;
  • er is sprake van een doel - bij natuurwetenschappen is er gewoonlijk geen doel; hooguit kun je in het geval van biologie spreken van overleven als doel;
    • in de Natuurkunde en Scheikunde kun je de vraag naar het "waarom" niet stellen, in de Cultuurwetenschappen is dat een zinvolle vraag.

Aantrekkelijk, uitdagend, relevant, actueel

Het vak moet aantrekkelijk zijn voor leerlingen. Dit hoeft niet te betekenen dat het “leuk” gemaakt moet worden. Het vak moet uitdagend zijn, in het bijzonder voor gevorderde leerlingen. De uitdaging moet aan het momentane niveau van de leerling aangepast zijn, anders wordt het al snel intimiderend. In het ideale geval pas je de uitdaging dynamisch aan, op basis van de resultaten die de leerling bereikt.

Het vak moet relevant zijn - en deze relevantie moet de leerlingen duidelijk zijn. Het moet direct relevant zijn: een leerling moet het geleerde voor een belangrijk deel in het dagelijks leven (inclusief andere schoolvakken) kunnen toepassen. Het moet ook relevant zijn op termijn: over tien jaar moet een leerling ook nog met deze kennis en vaardigheden vooruit kunnen.

Het vak moet actueel zijn - vooral omdat leerlingen in hun dagelijks leven met de nieuwste ontwikkelingen geconfronteerd worden, wordt al snel duidelijk wanneer je met oude technologie of oude producten werkt. Ook hier helpt de nadruk op concepten: deze verouderen niet of nauwelijks, waar de technologie en de producten dat wel doen. Je kunt ook proberen de leerlingen zelf in te schakelen voor dit actuele aspect, bijvoorbeeld om te ontdekken hoe de belangrijke concepten in de actuele technologie vorm krijgen. (Voorbeeld?)

Kwaliteit

In de huidige situatie is er nauwelijks zicht op de kwaliteit van het geboden onderwijs, en op de kwaliteit van het resultaat - de kennis en vaardigheden van de leerlingen. Dit wil niet zeggen dat de kwaliteit niet goed genoeg is - al is dat soms wel het geval - maar vooral dat niemand weet hoe het met de kwaliteit gesteld is. In het bijzonder heeft een docent geen objectief beeld van de kwaliteit van zijn eigen onderwijs.

In het ideaalbeeld van het vak Informatica speelt kwaliteit een belangrijke rol, en is de kwaliteit van het onderwijs en van het resultaat iedereen duidelijk: leerling, docent, inspectie, en het vervolgonderwijs.

Hierbij is het belangrijk dat kwaliteit een integraal onderdeel is van de aanpak, en niet een toets achteraf. Als een onderdeel niet goed genoeg is, moet dit in een vroeg stadium duidelijk zijn, en moet het mogelijk zijn om snel maatregelen voor verbetering in te voeren. Dit geldt zowel voor het werk van leerlingen, docenten, als voor bijvoorbeeld het lesmateriaal.

Je kunt kwaliteit relateren aan “leren”: het is niet voldoende om een systeem te hebben voor de borging van kwaliteit, je wilt een organisatie die in staat is zich voortdurend te verbeteren.

Sterke docent cruciaal - met een sterk netwerk

De docent speelt een belangrijke rol in het onderwijs, en in het leren van de leerlingen. De rol van de docent verandert wel, onder andere door de invloed van ICT en internet. Waar vroeger de docent vrijwel het monopolie op kennis had, is deze kennis tegenwoordig overal beschikbaar, ook voor leerlingen. Waar vroeger de docent het altijd beter wist dan de leerling, is dit tegenwoordig op veel gebieden beslist niet meer het geval. Dit geldt in het bijzonder als er sprake is van ICT-producten en -technologie.

Voor het vak Informatica geldt in het bijzonder dat de docent niet de alles-wetende-expert is. Het vakgebied is te breed, en ontwikkelt zich te snel, om als enkeling deze rol te kunnen vervullen. Sommige leerlingen zijn op deelgebieden zo ver gevorderd, dat zij aanzienlijk meer expertise hebben dan hun docent.

Bovenstaande betekent niet dat de docent niet meer belangrijk is, maar wel dat zijn rol verandert. In het geval van Informatica-onderwijs zien wij als belangrijke rollen voor de docent: het overdragen van zijn enthousiasme, het wegwijs maken van de leerling, en het begeleiden van zijn ontwikkeling.

Een docent moet over een ruime mate van vakkennis beschikken, voldoende om te weten waar de belangrijke ontwikkelingen plaatsvinden.

Het is belangrijk dat een docent terug kan vallen op een netwerk waarin expertise aanwezig is die hij zelf niet heeft, maar die voor zijn leerlingen wel van belang is. Dit geldt in het bijzonder voor onderdelen van het vak die specialistisch zijn - bijvoorbeeld de combinaties Informatica en Biologie, Informatica en Wiskunde, of Informatica en Muziek; en voor gevorderde onderdelen op het gebied van Informatica zelf.

Dit netwerk kan bestaan uit collega-docenten, bijvoorbeeld met een andere specialisatie; docenten uit het HO, op het gebied van Informatica. In dit netwerk zouden ook (gevorderde) studenten uit het HO een rol kunnen spelen, evenals gevorderde leerlingen uit het VO.

Een mogelijke rol van studenten uit het HO en gevorderde leerlingen is het bemannen van een eerstelijns helpdesk. Leerlingen kunnen bij het bestuderen van de stof, en in het bijzonder bij het uitwerken van een praktische opdracht, tegen problemen aanlopen die normaliter een docent veel tijd kosten. (Docenten zijn hier overigens ook niet altijd voldoende op toegerust.)

Het genoemde netwerk kan ook een rol vervullen bij het ontwikkelen en up-to-date houden van het lesmateriaal.