Domein I: verschil tussen versies
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Geen bewerkingssamenvatting |
Geen bewerkingssamenvatting |
||
Regel 3: | Regel 3: | ||
Domein I: Keuzethema Cognitive computing | Domein I: Keuzethema Cognitive computing | ||
Subdomein I1: Intelligent gedrag | == Subdomein I1: Intelligent gedrag == | ||
37. De kandidaat kan de processen die nodig zijn voor intelligent gedrag beschrijven en kan analyseren hoe deze processen in de informatica ingezet kunnen worden bij het ontwikkelen van digitale artefacten. | 37. De kandidaat kan de processen die nodig zijn voor intelligent gedrag beschrijven en kan analyseren hoe deze processen in de informatica ingezet kunnen worden bij het ontwikkelen van digitale artefacten. | ||
Subdomein I2: Kenmerken cognitive computing | == Subdomein I2: Kenmerken cognitive computing == | ||
38. De kandidaat kan de belangrijkste kenmerken van cognitive computingsystemen uitleggen, en het verschil met traditionele digitale artefacten aangeven en kan van een probleem aangeven of de oplossing ervan zich leent voor een cognitive computing-aanpak. | 38. De kandidaat kan de belangrijkste kenmerken van cognitive computingsystemen uitleggen, en het verschil met traditionele digitale artefacten aangeven en kan van een probleem aangeven of de oplossing ervan zich leent voor een cognitive computing-aanpak. | ||
Subdomein I3: Toepassen van cognitive computing | == Subdomein I3: Toepassen van cognitive computing == | ||
39. De kandidaat kan een eenvoudige toepassing realiseren met één of meer van de methodes en technologieën uit de cognitive computing. | 39. De kandidaat kan een eenvoudige toepassing realiseren met één of meer van de methodes en technologieën uit de cognitive computing. |
Huidige versie van 30 dec 2022 om 17:01
Domeinen |
---|
A: Algemeen |
B: Grondslagen |
C: Informatie |
D: Programmeren |
E: Architectuur |
F: Interactie |
G: Algoritmiek |
H: Databases |
I: Cognitive computing |
Zie ook Examenprogramma |
Domein I: Keuzethema Cognitive computing
Subdomein I1: Intelligent gedrag
37. De kandidaat kan de processen die nodig zijn voor intelligent gedrag beschrijven en kan analyseren hoe deze processen in de informatica ingezet kunnen worden bij het ontwikkelen van digitale artefacten.
Subdomein I2: Kenmerken cognitive computing
38. De kandidaat kan de belangrijkste kenmerken van cognitive computingsystemen uitleggen, en het verschil met traditionele digitale artefacten aangeven en kan van een probleem aangeven of de oplossing ervan zich leent voor een cognitive computing-aanpak.
Subdomein I3: Toepassen van cognitive computing
39. De kandidaat kan een eenvoudige toepassing realiseren met één of meer van de methodes en technologieën uit de cognitive computing.